zaterdag 31 december 2016

Zombie-oliebollen



Ik droomde weer van de zombie-oliebollen.
Deze zombies hun substantie is rottende oliebol. Ze zijn 25 tot 40 centimeter hoog en opgebouwd uit een stuk of 10, 12 oliebollen. Ze zijn gekleed in prachtig blauwe lompen en dragen een hoed als Baron Samedi.
Eén van de hipstercafés hier in de buurt had er drie van in een glazen kastje ingelijst en opgehangen boven de tafels van hun verwarmd terras.
Het was al diep in de nacht en aan de tafels spraken nog wat jonge mensen, met rood uitgelopen ogen, over de verkiezingsdag die aanstaande was. De barman bracht ze een schaal bitterballen en stak zelf een sigaretje op. En ik weet niet zeker of één van de dronken gasten bij het opstaan tegen het kastje sloeg of dat één van de oliebolzombies het glas van binnenuit brak, maar plots viel er zo'n zombietje op de bitterballenschaal. Rottende oliebol vermengde zich met verpletterde bitterbal.
De twee andere zombies kropen uit de gebroken glazen kast. Het kraste en het smakte en het barpubliek zetten het op een rennen. Van al die commotie werd ik wakker en trok de gordijnen open. Vlak onder mijn raam stond een kleine bolle man kreunend het ijs van zijn auto af te krabben.



Lettering en hand van Frits Jonker

donderdag 22 december 2016

Ziek

Lettering door Frits Jonker


Eerst dacht ik: “De boeken die ik lees zijn dun geworden.”
en “Ik verwachtte hier meer letters.”
Daarna woonden er twee monsters in mij, en ze hadden dorst.
Er broeit iets duisters in mijn hart.
Remco telt de pillen, ik tel de dagen
In het geheim gok ik dat de dagen eerder op zijn.
Maar dan legt Remco kleine stukjes pizza op de poes,
en tel ik de wereld in kleine stukjes plezier.

maandag 5 december 2016

Het najagen van wind

Illustratie Melissa Halley



Er was eens een dame, ze woonde in een groen huis in de buurt van de grijs golvende zee, westwaarts van hier. Ze droeg ragfijne gewaden en op zonnige dagen droeg ze een kobaltblauwe tiara in haar kastanjehaar. Ze leefde best gelukkig met een man, twee honden, drie poezen, vier kinderen en vijf zangvogeltjes. De kinderen huilden wel eens en groeiden steeds uit hun kleren, en soms lag één van de zangvogeltjes 's morgens dood op de bodem van de vogelkooi.
De man speelde vaak voor haar op zijn gitaar haar lievelingsmuziek en de poezen krulden zich in de winter behaaglijk op in de hondenmand, terwijl die brave lobbesen buiten met de kinderen en hun ballen speelden.
Op een avond, midden in de zomer was het begonnen. De man was met de kinderen en de honden aan het strand en ze dwaalde wat door het huis, slechts vergezeld door het gezang van de vogeltjes. Af en toe nipte ze wat van haar prosecco. Het was warm en ze had haar allerdunste ragfijne gewaad aangetrokken. In haar haren schitterde de kobaltblauwe tiara. Er stak een briesje op en de dame opende alle deuren en alle ramen om het briesje te verwelkomen. Het danste wat met haar, streelde eerst het lange kastanjehaar en zuchtte luchtig in haar gezicht maar al gauw werd het vurig, tilde haar gewaad op, blies langs haar billen, kuste haar borsten en verstrikte haar haren om de tiara. Het droeg haar op zijn vleugels naar buiten en bracht de regen mee om daarmee langs haar lichaam te spoelen. Uiteindelijk viel ze in een lage wolkenslaap, buiten op het terras. Zo vonden de honden, de kinderen en de man haar, die zich naar huis hadden gespoed toen de storm opstak. De man droeg haar naar binnen en de kinderen sloten alle ramen en deuren terwijl de honden en de katten het water oplikten dat uit haar kastanjeharen droop.
Vanaf die dag was de dame haar gemoedsrust kwijt. Ze opende telkens alle deuren en ramen weer, verlangend naar de aanrakingen van de wind. Ze verschoof meubels en kamerschermen om hem meer kans te bieden zich te midden van haar gezin te nestelen.
Eerst, toen het nog zomer was, vond niemand dat raar of vervelend maar toen de herfst inviel werd het steeds kouder in huis. De vijf zangvogeltjes moesten er het eerst aan geloven. Die lagen op een gure morgen allemaal met hun pootjes omhoog op het schelpenzand onderin de volière. De drie poezen keken er spijtig naar.
De man en de kinderen groeven een diepe kuil achter in de tuin en stopten daar de dode vogeltjes in. De honden en de poezen beloofden plechtig de lijkjes niet meer op te graven. Een van de kinderen pinkte een traantje weg. De man vroeg aan de vrouw of ze samen nieuwe vogeltjes wilde halen, met een wat dikker verendek misschien, en of ze toch niet steeds de deuren wilde openzetten, nu het buiten steeds kouder werd. De vrouw knikte afwezig en schoof het raam open. Een zuchtje wind streelde even haar wang en met een verrukte glimlach liep ze naar de tuindeuren toe en wierp ze wijd open. De man strekte zijn arm uit om haar tegen te houden maar ze was al buiten zijn bereik.
De honden en de katten werden steeds dikker omdat hun vacht meegroeide met de winterkou maar de kinderen werden bleker en kropen 's nachts steeds dichter tegen elkaar aan, en dat terwijl ze nu toch op die leeftijd kwamen waarop dat niet meer als gezonde genegenheid binnen het gezin kon worden uitgelegd. Toen de jongste onbedaarlijk begon te hoesten en de dame in haar ragfijne gewaden glimlachend de vrieswind binnen liet, hield de man het voor gezien. Hij pakte zijn kinderen goed in, ving de drie poezen met hun dichtgegroeide mottenvacht in drie kooitjes en zette ze bij de kinderen op schoot op de achterbank van het autootje. Hij liep nog even terug naar het huis om zijn vrouw vaarwel te kussen en zijn gitaar op te halen. “Ga je lekker op het strand wandelen” vroeg ze, terwijl ze verlangend naar een veelbelovend wolkendek in de hemel keek. De man had tranen in zijn ogen, maar die zag ze niet.
Één hond was gebleven, hij was oud en had een stramme poot. Let jij maar op de kinderen had hij tegen de andere hond gezegd, dan blijf ik wel bij de dame.
De dame keek nog elke dag uit naar de wind, maar hij kwam nog maar weinig, en als hij kwam hield hij het bij een vluchtige zucht langs haar lijf. Nooit keek hij haar diep in de ogen aan en zijn fluisteringen klonken immer hetzelfde. De dame wist het wel maar het verlangen had zich in haar buik genesteld op de plaats waar eens haar gemoedsrust had gewoond.
Ze liep, nu niet meer gestoord door het punctuele gedruis van haar man en kinderen, dag en nacht blootsvoets door het huis. Haar tiara was eens onder de sofa terecht gekomen toen de wind haar een woest doch kil bezoekje had gebracht. Ze werd mager en haar huid werd ruw van de ijzige regen die ze telkens weer op zich neer liet vallen, op zoek naar de weldadige lage wolkenslaap die haar zelden gegund werd. De meubels sleten, het groene huis werd vaal en de oude hond sleepte zich zuchtend naar zijn mand om zich voor te bereiden op de laatste slaap, die nu wel snel zou komen.
Zijn zuchten trok uiteindelijk de aandacht van de dame, omdat ze dacht dat het van de wind kwam en de hond vond toen ze op zoek ging. Ze knielde even stil bij zijn mand en voelde zijn magere lijf rillen onder haar handen. Ze zocht naar een deken om hem te bedekken maar vond er geen.
Toen sloot ze maar de ramen en de deuren en sloeg een krakkemikkige stoel kapot. Ze stopte het hout in de haard en maakte een vuur. Haar haren vielen voor haar ogen en ze zag dat ze grijs geworden was. Vreemd, zei ze tegen zichzelf, waar zijn de poezen heen gegaan? Er ligt hier nu alleen een oude hond. De wind floot even door een kier in de deur en ze schoot overeind om hem binnen te laten, maar de hond hief zijn poot op met zijn laatste krachten. Ze zonk weer bij hem neer. De wind bonkte nu tegen de ramen, woest omdat ze ongehoorzaam aan hem was. Ze nam de kop van de hond op haar schoot en zong zacht een wijsje voor hem. Iets dat ze kende van vroeger, van de gitaar. Die had zoveel meer muziek dan de taal van haar woeste minnaar die achter de ramen klonk. Na een tijdje gaf de wind het op, met een laatste wilde brul had hij één van de kleine ruitjes ingeslagen en probeerde hij onder haar rafelige gewaad te grijpen, maar de hond lag op haar schoot en gaf de wind geen kans. Die waaide ijzig om haar heen en floot dat ze niets was en hij nimmer aan haar denken zou en stormde van haar weg, de lucht van het vuur met zich mee zuigend zodat de haard onmiddellijk doofde.
Het was nu donker geworden en ze huilde een poos tot ze zag dat de hond het koud had, toen vermande ze zich en maakte opnieuw een vuur voor die stervende oude hond. Ze beloofde hem te begraven in het graf van zijn vogelvriendjes en aaide hem tot na de laatste ademzucht.


(Dit verhaal is eerder gepubliceerd in Zone5300)