woensdag 27 december 2017

Lixirtrip

Illustratie Merel Barends



Ik ben te ver gegaan.
Mijn lieve Marbluis en Jer,
ik heb ze geaaid en gekriebeld,
verwend,
verwiebeld,
geplukt en geplozen
gedruppeld en verblozen,
Ja, ik heb al hun speciale plekjes beroerd.
Ik heb ze op hun vrouwenplekje gedraaid en gewreven,
en ze op hun mannenplekje omvat en geknepen.

Deze lixir is vol liefde,
Marbluis smaakt zoet en zout tegelijk,
en Jer is van bloemenkruid.
Niks geen zure jeuk van zo’n bluizenmelkerij.

Maar ik ben te ver gegaan.
Ik proef hun sap en het maakt me wazig,
ik zie de kleurenwereld,
ze opent zich, tilt me op en neemt me mee.
Toe wees goed voor mij en laat me zachtjes neerdalen,
op de terugweg uit het Paradijs.

*Lixertrip is een verhaalfragment uit 'Oranova'

vrijdag 15 december 2017

Halverwege de trap

't Liefste neem ik de trap, behalve in het ziekenhuis. Het voelt een beetje ongepast om je energieke levenskracht te etaleren door plompverloren die trappen daar op te hopsen. Het beklimmen van de tredes laat ik liever over aan de onlangs genezen zieken, die hebben er tenminste echt naar uitgekeken.
Niettemin was ik die dag, wat afgeleid door mijn gedachtes, zomaar in het ziekenhuis de trap opgelopen. Ik was onderweg naar de tweede etage en halverwege die tweede trap zat een oudere dame in haar nachtjapon, met slippers aan haar voeten en een blauw wollen vestje om haar schouders geslagen. Ze had een donkerbruine huid maar die was nu vooral erg grauw. Ze leek wat suf, slaperig misschien, haar blik gefixeerd op iets oneindigs. Toen ik haar passeerde keek ze een ogenblik in mijn ogen. Toen wist ik dat ze veertien jaar oud was en halverwege in het trappenhuis neergezegen was omdat ze hem daar door de muur heen kon horen zingen.
Ik hoorde het ook, in die fractie waarin mijn linkervoet tussen twee tredes hing. Ik luisterde naar zijn hele lied en af en toe verstond ik zelfs een woord, was het van Sam Cooke? Ik voelde de dame haar hartstocht voor de zanger achter de muur en haar wanhopig diepe eenzaamheid. Onthutst zette ik mijn voet neer op de volgende trede en vervolgde mijn weg.
Ik vroeg me af wat er met je gebeurt als je in de demente tussenwereld bent. Ga je terug naar de intens doorleefde ogenblikken? Hoe afschuwlijk zou dat zijn! Of is het alleen maar de lijdende eenzaamheid die een vorige eenzaamheid weerkaatst?
Ik weet het niet. Ik was al op de tweede verdieping aangekomen.

vrijdag 10 november 2017

Afwas

Het probleem was voor het eerst besproken op zondagmiddag in de supermarkt. Wilf vroeg: 'Eet Tiene wel vlees?' en San vroeg: 'Eet Remco wel groente?' En opeens begreep ik niet meer waarom die mensen ons überhaupt wel eens uitnodigen om te komen eten. En toen bedacht ik dat ze ons helemaal niet hadden uitgenodigd. Ik had gewoon ge-appt dat we langskwamen rond etenstijd. En toen ik binnenkwam viste ik meteen een paar pantoffels ergens vandaan en smeet mijn gehakte laarsjes midden in de kamer. Ik zeeg neer op het hoogpolig tapijt en vroeg zo indolent mogelijk: 'Kan ik iets doen?'
San riep gelukkig meteen: 'Oh nee hoor', en begon de boontjes te doppen met een schaar. Wilf maakte zijn beroemde pindasaus maar dan zonder sojasaus glutenvrij. En toen hoorde ik voor het eerst over het probleem dat was besproken die middag in de supermarkt. Remco kon er wel om lachen en stak zijn tweede sigaret op in die rookvrije woonruimte.
Na het eten (voor Tiene zonder vlees) dronk ik hun laatste koffie op en ging er toen snel vandoor naar huis. Ik vertrouw er op dat Remco ook niet heeft geholpen met de afwas.

vrijdag 27 oktober 2017

Meissie en deern

Bron: Meertens instituut


Toen ik twaalf was verhuisden we van Meissie naar Deern. De meeste mensen daar zeiden nooit iets tegen me (omdat ik door de Heer verboden broeken droeg) maar er was één man, een soort schapenherder, die altijd naar me riep: “Hie deerntie, haai je nog schik gehâ dan?” Maar dat verstond ik pas toen ik alweer in Meissie woonde.

vrijdag 13 oktober 2017

Zieke verhalen

Een paar jaar lang was ik heel veel ziek, en af en toe schreef ik daar iets over.

...


Er hangt een zwarte entiteit aan het plafond, met minstens negen poten, waarvan één heel dik.

...

Damm, wat is hij knap, dacht ik, terwijl ik zijn hand vasthield en in zijn prachtige blauwe ogen keek. Te lang en te diep waarschijnlijk. Hij liet mijn hand echter niet los maar draaide vakkundig mijn arm zodat de aderen in de holte van mijn elleboog goed zichtbaar werden. Hij bleef me glimlachend aankijken terwijl hij de drukband om mijn bovenarm aantrok. Ik voelde het warme bloed door mij heen razen. Nog steeds keek hij me aan, een beetje plagend, tewijl hij met zijn hand naar de naald op het tafeltje tastte. Ik dacht; zal hij me ook zo blijven aankijken als hij die naald in me steekt? In lichte paniek sloeg ik mijn ogen neer. Samen keken we toe hoe hij de naald door mijn huid heen prikte, recht die blauwe ader in. Het deed pijn, en ik dacht aan Remco, omdat hij dat zo'n verschrikkelijke aanblik vindt. Toen vond ik die verpleegkundige toch niet zo heel erg knap.

...

En al weer houden de duizelingen mij dagenlang in bed. Hoe lang moet je eigenlijk ziek zijn voordat iemand je een fruitmand komt brengen? Of anders een dvdtje met een film, geschikt voor mensen met een hersenschudding? Of een walsje voor me danst in een berenpak?


...

Toen ik jonger was wilde ik graag eens een kat zijn. Het grootste deel van de dag op een zijden kussentje in de zon liggen soezen en af en toe flink uithalen om aan te geven dat je er heus niet alleen voor de sier bent, leek mij misschien geen superieure manier van bestaan, maar toch wel een hoogstaande.
Maar nu ik het voortschrijdende inzicht der medische wetenschap heb aanvaard en minstens achttien uur per dag slaap, of tenminste dromerig op de bank lig, herroep ik mijn verlangen om eens een kat te zijn. Ik wil liever wél naar alle feestjes gaan en ook graag die deadline halen en meedoen aan dat spannende project in Cannes. Ik wil graag weer eens zonder duizelingen naar bed gaan.
Daar denken niet al mijn huisgenoten hetzelfde over.

Het is opmerkelijk welke aantrekkingskracht ik als -met hoofdpijn in bed liggende vrouw- op mijn geliefde uitoefen. Nog opvallender is het gedrag van onze rode kater. Aanvankelijk leek hij nogal geïrriteerd als ik midden op de dag languit op de bank ging liggen en hem tijdens zijn welverdiende middagdutje zo'n beetje aan de kant schoof. Dat veranderde toen hij het omgedraaide rollenspel zelf ook onder de knie kreeg. Sindsdien gaat hij op zulke momenten met een waakzame blik in zijn ogen op mijn bureaustoel zitten. Hij neemt de aldaar verrichte werkzaamheden van mijn studiogenoten minzaam waar totdat hij zich afwendt om semi-nonchalant zijn vacht wat te herschikken. Misschien is het lief bedoeld, maar het verontrust me. Ik ben zo eenvoudig te vervangen.
En soms letterde Frits Jonker mijn teksten dan.

...

Staart naar de blauwe lucht, liggend op de bank. Te lui om zelfs maar Asterix en de Intrigant uit te lezen. Te lui om bij Remco te informeren of hij de slag om Den Briel al gewonnen heeft. Vandaag begrijp ik wat men bedoelt met “rustig aan doen” 

... 

Uitslag
Een beetje nerveus stonden we in de kou voor de voormalige verpleeginrichting aan de Prinsengracht. Het was tien voor negen, Remco rookte een zenuwachtig sigaretje, een automobilist reed ons bijna omver. Binnen wachte ons een gedistingeerde nicht van een neuroloog met foto's (“Enorme hoevéélheid aan MB's hóór”) van mijn hersenen en grafiekjes van mijn golven.
Sinds ik op die avond van 15 februari na een half uur in een ambualnce eindelijk antwoord kon geven op de vraag: “Wat is je naam?” en later ook op “Weet je wat er gebeurd is?”, lijd ik aan hoofdpijnen en duizelingen. En angst. Dat je blijkbaar zomaar bewusteloos kunt raken, zelfs op zo'n banale plek als de Albert Heijn in de Javastraat.
Maar de neuroloog vond mijn foto's “práchtig” en mijn hersengolven rustig en ruisloos. Hij kon epilepsie niet geheel uitsluiten, dat zal de toekomst leren.
De meest waarschijnlijke verklaring echter, is zo voor de hand liggend dat ik er waarschijnlijk nóóit op gekomen zou zijn. Ik ben gevallen. Hard gevallen. Ik heb iets geraakt met mijn hoofd. Ik heb een hersenschudding.
De genezing is nabij, ik hoef alleen maar rustig aan te doen, op tijd naar bed, geen avondjes flink doorzuipen. De dokter zei bij het afscheid: “Ik heb wel het gevóél dat we jóú móéten àfremmen hóór.”
Omdat ik nu 's avonds niet mag zuipen schenk ik vanmiddag een glaasje, als we terug komen van het gemeentehuis en Remco twee stroken gaat inkten. Wees welkom. Ik heb een hersenschudding, JEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEH

...

De grijze lenteregensluier slaat om in ijzel als ik deur uit ga. Koude prikkels op een tergend heet hoofd. Een onmogelijke man fietst langs. De huisarts heeft een lijst met uitslagen. Mijn bloed verraadt een gebrek aan vitamine D. Er is te weinig zon geweest. Ik word verwezen naar een psycholoog. Met zonnebank. Regen Regen Regen. Niet goed.




vrijdag 8 september 2017

Praag

Ter voorbereiding van mijn bezoek aan Praag las ik in mijn dagboek over mijn vorige bezoek:
30 juli 2002
O god, Praag! Binnen een uur na aankomst na aankomst was ik zo dronken dat ik me de namen van de mensen die ik heb ontmoet niet meer kan herinneren. Behalve Janna, een tengere lesbiënne met ongelofelijk dikke brilglazen en een zware stem, waarmee ze in het Tsjechisch erotische poëzie voor me declameerde. Ze is lerares Engels maar om bij te verdienen produceert ze “smelly underwear”, die door een kennis van haar aan Duitse fetisjisten wordt verkocht. Ze heeft het liefst doorzichtige strings en kanten broekjes. Ze vindt zichzelf wel een beetje pervers als ze op verzoek katoenen meisjesbroekjes met hartjes of olifantjes aantrekt. Vanavond is er een feest in een park.

31 juli 2002
Van het feest herinner ik me ook niet meer zoveel eigenlijk, behalve dat verhaal van Janna over een heel ranzig triootje in het appartement van een afwezige vriend met smetvrees. En ik heb Praagse wiet gerookt bij mijn bier. Misschien moet ik maar even een dagje niet drinken.

1 augustus
Vandaag heeft mijn gastvrouw Praag laten zien. Jennifer is de perfecte tourguide: “This is a building where something happened.” “Somebody famous lived here.” “There's one of my favourite bars, we should get a drink.” Mijn “ik ga niet drinken”-plan liep al gauw uit op een kroegentocht langs de nieuwe hippe bars van Praag. We zijn blijven hangen in de bar waar softporno op de muur geprojecteerd werd. Wat een nacht.

De volgende dag begon mijn Praagse xtc-pil te werken tijdens mijn bezoek aan het geboortehuis van Kafka. Daarna houdt mijn reisdagboek op.

vrijdag 25 augustus 2017

Twisted Park

Illustratie Merel Barends
Er drijft bier in de modder op de hellingen van Twister Park.
Ik sta boven op de heuvel met naast mij Lisette, haar haren, nog vol zomerregen, zijn een sprookje van gewoven twinkeling. Alle mensen zijn hier mooi, ze eten suikerspinverzinsels, drinken hallucinogene koffies en lopen door de circusbossen vol violisten en elfjes op saxofoon. Beneden in de rivier danst een zeemeerminnenballet en daarna zal er iets reusachtigs optreden in de Babylonische tent. Een vlinderjongen biedt ons een zelfgedraaid sigaretje aan, “voor bij de koffie” en fladdert de helling af. Lisette zoekt haar aansteker en ik zie in de hemel hoe de wegdrijvende regen wordt achternagezeten door de drieste zomerzon.
Op het veld onder ons lopen de myriaden met hun bier en poncho's en hun mystieke tatoeages. Iedereen gaat hier gebukt onder een onweerstaanbaar soort saamhorigheid, we zijn allemaal mooi en jong in dit wonderparadijs, we zijn een mierenhoop, een lijf vol pure vreugde. Lisette inhaleert en blaast daarna een wolkje wietdamp uit, met nog iets anders er doorheen. Ze geeft mij het kleine jointje door en zegt dat er in de Ilias geen woord voor lichaam staat. “Alleen voor ledematen, alsof het ik en allen samen één zijn, een warm geurige brei van armen, benen, vingers en wangen, van haren, spieren, anussen. Harten die samen slaan op het tempo dat de trom aangeeft.” Ik vind het prachtig. Zoveel fijnheid, daar moet je even aan wennen want eigenlijk is het teveel. Ik blaas mijn rookwolk uit, het smaakt nu ook een beetje naar zaad in mijn mond, denk ik, en ik lach. “Mijn sarcasme wordt bedaard gesloopt hier. We moeten het achterlaten, samen met het bier in de modder laten drijven, hier op de helling van Twister Park”, zeg ik. “Wacht even”, antwoord Lisette, “ik ben nog niet helemaal in vrede met het universum” en ze neemt het wietsigaretje uit mijn hand.

Ik zie hem als eerste, als hij quasi-nonchalant de helling oploopt. Hij is de heer en meester van prijswinnende visuals, geprojecteerd op opspuitende waterschermen. Zijn ijdelheid daarover is legioen. Ik wil nu zelfs een knuffel van hem, zodra hij klaar is met Lisette kussen. Alle fijnheid hier stompt me zachtjes in mijn maag. Ik speur de helling af naar de vlinderjongen. Heel even denk ik zelfs aan jou, maar alleen omdat de hemel de kleur van je ogen heeft. Daarna luister ik naar wat de projectieman tegen Lisette zegt.
Hij praat over de lovende reacties op zijn nieuwe werk en doet zijn best om zijn voornaamheid te verwoorden. Dit festival, dit feest van fijnheid en schoonheid is er eigenlijk alleen voor hem. Ik speur de helling af naar mijn spot maar ik zie alleen het bier, de modder en de elfjes. In mijn hoofd streelt de fijnheid over mijn gedachtes en spin ik duizend kleuren high. Ik sla mijn arm om Lisette heen. Hij beziet het met iets lustigs en oreert maar door. Ik luister naar hem, vol verbazing dat ik echt naar zo’n windbuil luister, vol verbazing om het uitblijven van mijn weerzin.
Waren jullie hier gisteravond al? Regende het toen ook? Hebben jullie mijn installatie gezien? Sommige mensen vinden dat het eigenlijk wel wat heeft, die regen door mijn visuals, het geeft net zo'n randje rauwe natuurkracht, je weet wel. Toen ik die prijs won in Edinborough regende het ook. Het is natuurlijk een risico als je werk voor in de open lucht maakt.” “Is dit dezelfde installatie als waar je al die prijzen mee gewonnen hebt?”, vraagt Lisette op een vleierige toon.
In mijn hoofd hoor ik haar opheldering geven: “Als hij dichtbij me komt verander ik in een krols katje, kronkelend op de vloer, klaar om me door hem te laten overrijden als een kleuter op de busbaan. Ik heb geen enkele consideratie voor de buschauffeur die 's nachts schreeuwend wakker wordt met kleuterbloedspetters op zijn oogleden. Ik kan er heus niets aan doen, ik kan hem niet uitstaan, hij is te dóm, te stom, te vol-van-zichzelf. Ik kan niet luisteren naar wat hij zegt, mijn intellect kan het niet aan. Hij spreekt tot mijn baarmoeder, die wil zijn sokken kussen. En daarna voor hem in het kraambed sterven.” Ze moet vol zelfverachting zitten nu en ik weet niet hoe ik haar kan helpen. De fijnheid van het festival heeft me ontwapend.
De praalhans praat gewoon door: “Nee, deze is gloednieuw, eigenlijk nog een soort betaversie, ik wil het insturen voor Lightning in Dubai. Ik heb gisteren mijn work-in-progress gepresenteerd aan drie programmeurs, van wie er twee tot tranen toe geroerd waren. Het heet: The truth all women keep hidden inside.” Oei”, zeg ik. Lisette knijpt in mijn vingers maar ik weet niet of het haar baarmoeder is die samenknijpt van opwinding, of toch haar greintje zelfrespect dat zich een weg naar buiten baant. Ik knijp terug, ik knijp haar vingers fijn!
Praalhansje gaat nog even door met van alle vrouwen 'de ander' te maken. De ander, daar weet hij alles van. Mijn sarcasme had me kunnen helpen hier maar ik sta nog steeds weerloos op te gaan in die verdomde roes van saamhorigheid.
Ik moet Lisette redden, zijn lust naar bewondering eet stukjes van haar ziel, het prikt haar met een cakevorkje aan gort. In gedachten hoor ik je iets van Sartre quoten en ook van De Beauvoir maar ik kan je niet goed verstaan. Beneden ons begint de Babylonische tent te brullen. Het begint altijd weer in Babylon. En dan voel ik het opkomen, een kleine donkere heks rijst op en wekt een klein stukje van de woede die er heus wel is, die sluimert onder deze warme deken. “Hoe komt het dat je hier blijft staan en luistert naar zijn praatjes?” , schreeuw ik in haar oor. Ernstig langzaam trekt ze haar ogen van hem los en draait ze haar hoofd naar mij. “Zie je hem ook zitten op een scharlakenrood beest met zeven koppen en tien horens?”, schreeuwt ze.
Ik trek haar mee, of zij trekt mij mee, de helling af en we dansen onze woede los in de mensenzee.“Voel je nog steeds die band, het opgaan in de massa?”, brult ze over de Babylonische drums. “Het is de verbondenheid zoals omschreven in de ballades van de loopgraven, de slag om Moskou, en de belegering van Constantinopel. We delen allen dezelfde vijand, en we slaan hem kapot in onze roes. Er druipt bloed lang de hellingen van Twister Park.”




vrijdag 18 augustus 2017

Deurbel

Vreedzaam verlegde ik een grote hoeveelheid btw tot ik werd onderbroken door het geluid van de deurbel. De deurbel, die uit een vergramde luiheid almaar dienst weigerde als er aantrekkelijke tekenaar of een lieve vriendin voor de deur stond, die deurbel had uitgerekend deze bezoeker uitgekozen om zijn plicht te doen.
Deze bezoeker was een kalende middelbare man op slippers. Hij wees op zijn voeten en vroeg of ik het eelt kon behandelen. Ik deed de deur iets verder voor hem open en sprak twijfelend: “Nee, maar als u even geduld heeft kunnen we er wel een door Remco geïnkte illustratie van maken.” De man droop af. Nu is het tussen mij en de deurbel.

donderdag 3 augustus 2017

Lavendel in Toscane

De lavendel bloeit hier overdadig tegen de Toscaanse heuvel en wekt de lusten van vlinders en bijen. Het zal wel honger zijn, en misschien wat geilheid, denken we, het ziet er uit als een onnavolgbare choreografie, fladderdansen en vleugelwieken en zacht gezoem en wuivende takjes paars. Zoveel stampij en spektakel en dat in deze hitte. Remco leest een heel dun boek van Donna Tartt, en als ik klaar ben met me daarover te verwonderen kijk ik een tijdje naar de hagedissen, die aan de schaduwkant tegen het huis opklimmen en dan verdwijnen. Een neefje fronst en vraagt waarom wij eigenlijk geen kinderen hebben. Geduldig leg ik uit dat we heus wel kinderen hebben gekregen, maar dat we die hebben opgegeten. Ik hoop op een gedachtewisseling over kannibalisme met de tienjarige. Ik blijk het echter af te leggen tegen Enzo Knol op youtube. Het zal de temperatuur wel zijn. Andere familieleden maken plannen om naar Florence te rijden maar de warmte verdampt alle initiatieven. Mijn schoonmoeder, hier meestal aangeduid als ‘Oma’, is als enige in de weer. Pannenkoeken bakken, stukken meloen verdelen, misschien zal ze ook nog koffie zetten zo, daar hoop ik een beetje op. Ik kijk weer naar de lavendel. In mijn hoofd ontstaat vanzelf een animatiebudget. Een kostenlijst van character design en animatie om zo’n struik vol fladderbeestjes te verfilmen, en meteen ook een overzichtje van wie ik daar allemaal voor zou vragen. Het heerlijke nietsdoen, zo’n vakantie.


dinsdag 4 juli 2017

Zolderramen

De zolderramen in Oost staan open, kijk maar omhoog. De linker is een donker gat, omringd door vermolmde kozijnen. Misschien verzorgden ze hier tien jaar geleden nog cannabisplantjes maar daar zijn ze nu te rijk voor geworden, en te kleinhartig.
De rechter is een klapraam, horizontaal geopend zodat de weerkaatsende zon het zicht ontneemt op boxspringbedden en een fitnessapparaat, een backstretcher.
Op de linkerzolder legt een dode duif een ei, op het moment dat er op de verdieping daar beneden drie blonde dames tegelijkertijd hun lachgascapsule inhaleren. De moordenaar, een gecastreerde kater, broedt het ei uit, een zeventienpotige demonspin wordt geboren. Bij het ondergaan van de zon kruipt de spin uit het open zolderraam, de gapende mond van de hel, richting het rechter raam. Hij nestelt zich tussen de spiralen van de boxspringbedden, hij slaapt, hij groeit. Als hij over enkele weken wakker wordt, ja, dan zal het wel snel afgelopen zijn met de gentrificatie van de Indische Buurt.

dinsdag 28 maart 2017

Zesentachtig

Toen ik twintig was woonde ik tijdelijk in een huis met zesentachtig bejaarden. Ik dacht dat de zesentachtig waren overleden en slechts door een miscommunicatie nog in mijn huis woonden. Hun aanwezigheid voelde als een verkeerd ingevuld formulier.
Zelf stond ik ingeschreven bij  een studierichting die al was opgeheven en ik bracht mijn dagen door met de club van zesentachtig.
We staarden samen uit het raam, keken naar de voorbijtrekkende levendigheid en voelden aan het dikke glas van de ruiten die ons van de wereld scheidden. De mensen op straat keken zelden op en zagen ons nooit.  
Mijn toenmalige vriendje was illegaal bij me ingetrokken, dat kon er ook nog wel bij. Hij studeerde heel hard in een andere stad, voor grafisch ontwerper nota bene, en kwam pas terug van zijn academie als de zon al onder was. Hij bleef de rest van de nacht door mijn leven spoken maar vertrok vaak weer voor ik wakker was.
Op een dag kwam er een man van de gemeente langs voor de zesentachtig. Met een montere pennenstreek schreef hij ze zo het crematorium in. Voor het eerst voelde ik me eenzaam. 

Oudtante Jet, ze is 86 geworden, maar op de foto is ze pas 20.

dinsdag 21 maart 2017

De bierzwemmer


Illustratie Yasmin Sheikh


Stof zijn wij, stof waar ook de sterren van zijn, stof waar we ons toe moeten verhouden, maar voor we tot stof kunnen vergaan worden we eerst zand. Net als onze dieren, huizen en onze geavanceerde toepassingen. Het zand, de resten van beschavingen vermengd met uiteengeslagen gesteente van miljarden jaren terug, dat zand schuurt en schroeit mijn voeten, op deze zonnige avond waarop ik, met een plastic tas vol Warsteiner bierblikjes over het strand naar de Noordzee loop.
Voor mij huilt een kleine jongen van schrik en van pijn omdat hij zich in zijn kleine voetjes liet prikken door een schelpenscherf. Ik zet mijn biertas neer en til de jongen op. Zijn kleuterhuil steekt mij feller dan de Zwaardschede die zich tussen mijn tenen wringt.
Ik leg hem uit dat de schelpen eens weekdierhuizen waren, tot ze ruw werden doorboord, leeggezogen en vernietigd. Het is de schim van de zeeslaknood, die pijn doet aan je voeten. Wees niet bang, kleine jongen, deze pijn is niet echt, het is alleen maar een echo van de dood. De kleuter snikt nog wat na en steekt zijn vingers door mijn krullen. Een man tilt hem uit mijn armen. Hij lacht, de man bedoel ik, de jongen begint weer te krijsen. Ik zou het niet goed vinden. Een vreemde op een strand die je kind in de armen neemt alsof het een tas vol bier is, maar de reprimande die ik krijg bestaat uit een warme glimlach en een gulzige blik langs mijn lijf.
Naast me in de zee dobberen nog wat losse mensen, een vrouw ligt uitgestrekt op de golven, haar navelpiercing schittert in de avondzon. De anderen staan daar maar wat naar het strand te staren. Ik herken in geen van hen een bierzwemmer. In de vloedlijn spelen de laatste kinderen, ze timmeren op blauwe kwallenlijkjes met hun schepjes en kirren van plezier. Ze leren een geheime kamer kennen, waar opwinding en walging elkaar kusjes geven. Af en toe wordt er een eentje opgetild en ingepakt om langs de strandopgang uit het zicht te verdwijnen. Het strand wordt leger en weidser en het bier koelt langzaam af.
Ik heb de plastic tas aan mijn been gebonden, want onderin is de zee het koudst. Ik doe alsof het een betonblok is en ik moet worden afgerekend binnen het milieu, ik laat me naar de bodem trekken, kopje onder, maar ik ben te sterk, ik heb een superkracht, ik ben de bierzwemmer. Mijn wraak zal afschuwelijk zijn.
Daar op het zand liggen mijn mensen. Een speelvrouw, een visionair, een hoogstewoordvoerder en mijn kleine vijand: de anti-fantast, daar tussen de zandmeermin en de vuurmeesteres.
Ze lijken samen één enkel wezen, een zeshoofdige, met twaalf door lycra omhulde billen.
Ik zie de hoofden converseren met elkaar, al hoor ik niets buiten het geklots van de zee in mijn oren. Ik wil dat ze ophouden met al dat gepraat en op hun buiken gaan liggen, met hun tepels in het zand en hun billen zichtbaar vanuit mijn zee.
Ze moeten geduldig afwachten. Straks zal de eerste slok van hun zeegekoelde bier zout proeven op hun lippen en in de warmte van hun monden. Ze zullen er om lachen. Ik lach nu al.
En dan komt het. Ik zie het ontstaan ver achter de duinen.
Het zwiert over het gloeiende asfalt en de kwelder naar de duinrand toe. Het hangt even stil boven het statig tehuis dat op zee uitkijkt, en gaat dan voort. Dit zomernachtspook hecht zich aan me vast. Ik, de bierzwemmer laat het vieren van mijn geest los en geef me over aan de zachte deining van de boosaardigheid. Ik voel hoe het mijn lach verhardt in een kille grijns.
Ik wil dat ze ophouden met het gesprek waarvan ik uitgesloten ben. Ze weigeren me dat plezier te doen. Ik wil dat ze op hun buik gaan liggen, maar ze besluiten naar elkaar te blijven turen, met oprechte belangstelling. Heel anders dan de wazige blik die ze af en toe de zee inwerpen, in afwachting van hun koele bier. Mijn lievelingsvrienden hebben elkaar en ik ben enkel hun bierzwemmertje.
De zomernachtgedachte dwingt me uit het water. De halveliterblikken zijn zwaar maar kun je er iemand wel afdoende mee verwonden? Als ik van zo'n twee meter afstand met al mijn kracht het blik in het gezicht van de anti-fantast smijt, breek ik dan tenminste zijn neus? Stroomt zijn bloed dan langs zijn lichaam op het zand? En zakt het dan naar het binnenste van de aarde, of zal het verdampen en ooit terugkomen in kleine stukjes regendruppel?
Ik moet het mes te pakken zien te krijgen en snel mijn slachting voltooien. Maar ze zijn met zes, samen één wezen, de zandheks. Is die vader er nog, met die kleuter? Is dat geen beter idee? Ik kan eerst zijn ogen uitsteken en ze langs mijn lichaam laten glijden. Vermorzelen tussen de schelpenscherven en mijn tenen. Ik zal later kunnen zeggen dat hij er om vroeg, met zijn gulzige blik. Het zal wel niet veel helpen. Ik zal worden opgesloten, in een dwangbuis naar het tehuis worden gebracht. Ik zal voor de ramen kunnen zitten en uitkijken over de zee. Misschien zie ik nog een bierzwemmer. Misschien zit ik daar al, en praat ik daar tegen het nachtspook.
De visionair komt het water in en daagt mijn fantasietjes uit. Hij komt moeiteloos door het water waden, nu zal ik hem eerst moet verdrinken, denk ik, maar als ik zijn lijk achter me laat en het strand oploop geef ik misschien al teveel weg. Ik moet mijn plan vermaken en span mijn spieren aan. Hij moet sterker zijn dan ik, maar ik kan beter zwemmen.
Hij is vlakbij me als hij schielijk kopje onder gaat. Onverwacht grijpen zijn handen me vast en trekt hij me naar zich toe. Bierblikken schieten omhoog tussen mijn benen, de tas is losgeraakt, mijn kille grijns verzacht. We grijpen naar de blikken, de visionair en ik. Met onze armen vol bier zwemmen we naar onze mensen op het zand.
Ik ben al halverwege als ik de letters op de vlag van het statige tehuis kan lezen. De laatste reis, staat er. Een hospice, waar artsen en vrijwilligers samenscholen om hun stervende mensen iets zachter te laten gaan. Het is geen opvang voor waanzinnige moordenaars en doorgeslagen bierzwemmers, de dood loopt er rechtop door de gangen en tikt de bewoners rustig aan. Van stof zijn ze gemaakt, sterrenstof. Zand zullen ze worden, hun resten vermengt met uiteengeslagen gesteente, zoals de bodem van mijn zee.
De visionair en ik lopen over het strand. Over kapotgeslagen kwallen en scherpe schelpenscherven die in onze voeten prikken. Ik zou wel willen huilen maar ik vrees de armen van de anti-fantast of zijn hand die troostend door mijn krullen woelt en dus wring ik mijn tranen vast tot een glimlachje.
Van dichtbij zijn mijn mensen geen eenheid meer en praten ze allemaal door elkaar, over facebooktrollen en hemellichamen en ach, je kent het wel. De speelvrouw haalt een biertje uit mijn armen en voordat ze het opentrekt duwt ze het koele blik tussen haar borsten.
Haar eerste slok smaakt zout, en ze lacht, omdat ze het geheim al kent van de kamer waar opwinding en walging elkaar kusjes geven.

Dit verhaal is eerder gepubliceerd in Zone5300



dinsdag 14 maart 2017

Ochtendgedicht

Elke morgen weiger ik,
de dag die aanvangt verwerp ik,
de kleren die klaarliggen trek ik niet aan.
Ik verberg mijn naaktheid
tegen de ijzige blik van de ochtendkou
onder een vies oud vest vol kattenhaar.

Het kan best zijn dat ik
ergens heen moet gaan voor zaken
gekleed
met gekamde haren
en wimpers vol mascara

Maar ach zo gaat het ook
met een ongegeten ontbijt
en twee verschillende sokken aan.

donderdag 23 februari 2017

Luchtkastelen

Toen ik nog ziek was en soms weken achtereen naar het plafond van de slaapkamer staarde heb ik luchtkastelen gebouwd van de lichtvlekjes die voor mijn ogen dansten, als ik duizelig was of gewoon veel met mijn ogen knipperde omdat ik het ziek zijn als een uitgelezen kans zag om mijn wimperspieren te dresseren. Er was nauwelijks iets functioneel-middeleeuws aan mijn luchtkastelen, het waren meer praalpaleizen met hoge torenkamers om mijn wanen in op te sluiten achter ramen met roodomrande traliestaven.
Ik heb er wachters voor gezet, grote mooie mannen met warme stemmen die hun dagen doorbrachten met het declameren van Dantes verzen. Soms stond er iemand voor de poorten van mijn hel met een kopje kruidenthee. Dan moest ik één van mijn wachters aanwijzen, die de wanen even moest laten rusten, om af te dalen langs de lange trappen in de torens van mijn luchtkasteel, dat ik gebouwd had van de vlekken voor mijn ogen als ik duizelig was of gewoon veel met mijn ogen knipperde. De weg was lang en vol gevaar, want op de wenteltrappen woonden slangenkoppen en er was altijd de oneindige leegte die aan mijn wachters trok, maar uiteindelijk lukte het ze steeds vaker om bij die poort te komen en het geschenk van de bezoeker namens mij in ontvangst te nemen. “De kunst is om niet achterom te kijken”, fluisterde de theebrenger met zijn warme mannenstem, maar misschien heb ik dat erbij verzonnen.


Lettering en hand van Frits Jonker

woensdag 4 januari 2017

Texel 2017

Ik droomde van een kitten die zich gedroeg als een mol en door het rulle zand heen dartelde. Ik werd wakker van de weirdness, dook de trap af naar beneden en zag daar de vogels over het terras heen waaien. (Texel 2017)