Illustratie Wilfred Ottenheijm |
Vandaag
haal ik een kitten om je op te vrolijken. Ik hoop dat hij je het bed
uitlokt met zijn onweerstaanbare kittenachtigheid. En die kitten zal
sowieso wel een warme slaapplek bij je vinden. Warm en pluizig zijn de
dekens waar je nog onder ligt als ik de deur uitga.
Het is
best zonnig op het eiland. Ik wandel met de wind mee door de duinen
in de richting het dorp. Het eiland zelf is eigenlijk van zandbank,
aan de westzijde verdween er elk jaar ruim een meter en aan de
oostzij kwam die meter er weer bij. Zo wandelde het eiland eeuwen
door de zee.
Nu
echter is dat allemaal voorbij. Het eiland krimpt aan alle kanten en
zal door de zee als een oester worden opgeslokt. Over honderd jaar,
zeggen ze, maar misschien zijn het er nog maar tien.
Midden
in de zomer, een maand of wat geleden, luidden de klokken de hele
nacht door. Ik droomde van tijden waarin schepen vergingen maar jij
sprong uit bed en drukte de radio aan. Het was het eiland hiernaast,
het andere eiland, dat door het springtij en zee die ooit voor ons
allen komt, doormidden werd gekliefd. Het andere eiland is er nu
twee en de middenstreek is zompige drab. Nu was dat eiland ook
langgerekt en kwetsbaar. Dit eiland, óns eiland, is compact en rond
en zal zich heus niet zomaar laten klieven. Maar toch, die nacht
werden 'nog honderd jaren' er misschien wel minder dan tien.
De
korte weg naar het dorp is dwars over de begraafplaats heen. Eén van
de drie begraafplaatsen die er op het eiland zijn. Deze ligt vol
jonge mensen die in een oorlog uit de lucht vielen of zijn
aangespoeld. Als het eiland vergaat zullen ook zij verzwolgen worden
door de zee.
Als
het lang genoeg duurt, langer dan tien jaar, zal ik ook in mijn graf
verzwolgen worden. Het is een heerlijke dag om te bedenken dat ik én
op mijn eiland én in de zee begraven kan worden.
In het
dorp doe ik inkopen bij Aaltjes Groente, Fruit en Fournituren. Ze
vraagt me of je al weer eens je bed uit bent gekomen. Ik vertel haar
dat je je krachten spaart omdat je er zo graag bij wilt zijn als ons
eiland vergaat. Aaltje zegt dat ze me niet aardig vindt omdat ze
nooit weet of ik het nou zo meen. Ik zeg haar dat ik hoop dat ze toch
haar mooiste appels voor ons uitzoekt, ook al ziet ze me niet graag.
In de
verte zie ik de middagboot al aankomen, volgeladen met mensen die nog
eenmaal dit stervende eiland willen bezoeken.
Toen
we het erover eens werden dat ons eiland zou vergaan vertrokken de
kleine kinderen het eerst, dus werden we vroeg oud. Op het eiland is
geen plek meer om dynastieën te plannen.
Toch
zal ik één van die bezoekers vandaag nog een huis verkopen. Ze wil
de ondergang van dichtbij aanschouwen. Ik verschaf de huizen die ik
verkoop bijkomend een reddingsboot op het dak. Hoewel ik heus wel
weet dat de meeste mensen de moed al zullen opgeven zodra hun kelder
verzakt. Maar voor ik aan het werk ga, zal ik eerst die zwarte
kitten ophalen.
Om je
mee op te vrolijken.
Dit verhaal met illustratie is eerder gepubliceerd in Zone5300 nummer 122 - najaar 2019