Een paar jaar lang was ik heel veel ziek, en af en toe schreef ik daar iets over.
...
Er
hangt een zwarte entiteit aan het plafond, met minstens negen poten,
waarvan één heel dik.
...
Damm,
wat is hij knap, dacht ik, terwijl ik zijn hand vasthield en in zijn
prachtige blauwe ogen keek. Te lang en te diep waarschijnlijk. Hij
liet mijn hand echter niet los maar draaide vakkundig mijn arm zodat
de aderen in de holte van mijn elleboog goed zichtbaar werden. Hij
bleef me glimlachend aankijken terwijl hij de drukband om mijn
bovenarm aantrok. Ik voelde het warme bloed door mij heen razen. Nog
steeds keek hij me aan, een beetje plagend, tewijl hij met zijn hand
naar de naald op het tafeltje tastte. Ik dacht; zal hij me ook zo
blijven aankijken als hij die naald in me steekt? In lichte paniek
sloeg ik mijn ogen neer. Samen keken we toe hoe hij de naald door
mijn huid heen prikte, recht die blauwe ader in. Het deed pijn, en ik
dacht aan Remco, omdat hij dat zo'n verschrikkelijke aanblik vindt.
Toen vond ik die verpleegkundige toch niet zo heel erg knap.
...
En
al weer houden de duizelingen mij dagenlang in bed. Hoe lang moet je
eigenlijk ziek zijn voordat iemand je een fruitmand komt brengen? Of
anders een dvdtje met een film, geschikt voor mensen met een
hersenschudding? Of een walsje voor me danst in een berenpak?
...
Toen
ik jonger was wilde ik graag eens een kat zijn. Het grootste deel van
de dag op een zijden kussentje in de zon liggen soezen en af en toe
flink uithalen om aan te geven dat je er heus niet alleen voor de
sier bent, leek mij misschien geen superieure manier van bestaan,
maar toch wel een hoogstaande.
Maar nu ik het voortschrijdende
inzicht der medische wetenschap heb aanvaard en minstens achttien uur
per dag slaap, of tenminste dromerig op de bank lig, herroep ik mijn
verlangen om eens een kat te zijn. Ik wil liever wél naar alle
feestjes gaan en ook graag die deadline halen en meedoen aan dat
spannende project in Cannes. Ik wil graag weer eens zonder
duizelingen naar bed gaan.
Daar denken niet al mijn huisgenoten
hetzelfde over.
Het is opmerkelijk welke aantrekkingskracht ik
als -met hoofdpijn in bed liggende vrouw- op mijn geliefde uitoefen.
Nog opvallender is het gedrag van onze rode kater. Aanvankelijk leek
hij nogal geïrriteerd als ik midden op de dag languit op de bank
ging liggen en hem tijdens zijn welverdiende middagdutje zo'n beetje
aan de kant schoof. Dat veranderde toen hij het omgedraaide
rollenspel zelf ook onder de knie kreeg. Sindsdien gaat hij op zulke
momenten met een waakzame blik in zijn ogen op mijn bureaustoel
zitten. Hij neemt de aldaar verrichte werkzaamheden van mijn
studiogenoten minzaam waar totdat hij zich afwendt om semi-nonchalant
zijn vacht wat te herschikken. Misschien is het lief bedoeld, maar
het verontrust me. Ik ben zo eenvoudig te vervangen.
|
En soms letterde Frits Jonker mijn teksten dan. |
...
Staart
naar de blauwe lucht, liggend op de bank. Te lui om zelfs maar
Asterix en de Intrigant uit te lezen. Te lui om bij Remco te
informeren of hij de slag om Den Briel al gewonnen heeft. Vandaag
begrijp ik wat men bedoelt met “rustig aan doen”
...
Uitslag
Een
beetje nerveus stonden we in de kou voor de voormalige
verpleeginrichting aan de Prinsengracht. Het was tien voor negen,
Remco rookte een zenuwachtig sigaretje, een automobilist reed ons
bijna omver. Binnen wachte ons een gedistingeerde nicht van een
neuroloog met foto's (“Enorme hoevéélheid aan MB's hóór”) van
mijn hersenen en grafiekjes van mijn golven.
Sinds ik op die
avond van 15 februari na een half uur in een ambualnce eindelijk
antwoord kon geven op de vraag: “Wat is je naam?” en later ook op
“Weet je wat er gebeurd is?”, lijd ik aan hoofdpijnen en
duizelingen. En angst. Dat je blijkbaar zomaar bewusteloos kunt
raken, zelfs op zo'n banale plek als de Albert Heijn in de
Javastraat.
Maar de neuroloog vond mijn foto's “práchtig” en
mijn hersengolven rustig en ruisloos. Hij kon epilepsie niet geheel
uitsluiten, dat zal de toekomst leren.
De meest waarschijnlijke
verklaring echter, is zo voor de hand liggend dat ik er
waarschijnlijk nóóit op gekomen zou zijn. Ik ben gevallen. Hard
gevallen. Ik heb iets geraakt met mijn hoofd. Ik heb een
hersenschudding.
De genezing is nabij, ik hoef alleen maar rustig
aan te doen, op tijd naar bed, geen avondjes flink doorzuipen. De
dokter zei bij het afscheid: “Ik heb wel het gevóél dat we jóú
móéten àfremmen hóór.”
Omdat ik nu 's avonds niet mag
zuipen schenk ik vanmiddag een glaasje, als we terug komen van het
gemeentehuis en Remco twee stroken gaat inkten. Wees welkom. Ik heb
een hersenschudding, JEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEH
...
De
grijze lenteregensluier slaat om in ijzel als ik deur uit ga. Koude
prikkels op een tergend heet hoofd. Een onmogelijke man fietst langs.
De huisarts heeft een lijst met uitslagen. Mijn bloed verraadt een
gebrek aan vitamine D. Er is te weinig zon geweest. Ik word verwezen
naar een psycholoog. Met zonnebank. Regen Regen Regen. Niet goed.