vrijdag 27 oktober 2017

Meissie en deern

Bron: Meertens instituut


Toen ik twaalf was verhuisden we van Meissie naar Deern. De meeste mensen daar zeiden nooit iets tegen me (omdat ik door de Heer verboden broeken droeg) maar er was één man, een soort schapenherder, die altijd naar me riep: “Hie deerntie, haai je nog schik gehâ dan?” Maar dat verstond ik pas toen ik alweer in Meissie woonde.

vrijdag 13 oktober 2017

Zieke verhalen

Een paar jaar lang was ik heel veel ziek, en af en toe schreef ik daar iets over.

...


Er hangt een zwarte entiteit aan het plafond, met minstens negen poten, waarvan één heel dik.

...

Damm, wat is hij knap, dacht ik, terwijl ik zijn hand vasthield en in zijn prachtige blauwe ogen keek. Te lang en te diep waarschijnlijk. Hij liet mijn hand echter niet los maar draaide vakkundig mijn arm zodat de aderen in de holte van mijn elleboog goed zichtbaar werden. Hij bleef me glimlachend aankijken terwijl hij de drukband om mijn bovenarm aantrok. Ik voelde het warme bloed door mij heen razen. Nog steeds keek hij me aan, een beetje plagend, tewijl hij met zijn hand naar de naald op het tafeltje tastte. Ik dacht; zal hij me ook zo blijven aankijken als hij die naald in me steekt? In lichte paniek sloeg ik mijn ogen neer. Samen keken we toe hoe hij de naald door mijn huid heen prikte, recht die blauwe ader in. Het deed pijn, en ik dacht aan Remco, omdat hij dat zo'n verschrikkelijke aanblik vindt. Toen vond ik die verpleegkundige toch niet zo heel erg knap.

...

En al weer houden de duizelingen mij dagenlang in bed. Hoe lang moet je eigenlijk ziek zijn voordat iemand je een fruitmand komt brengen? Of anders een dvdtje met een film, geschikt voor mensen met een hersenschudding? Of een walsje voor me danst in een berenpak?


...

Toen ik jonger was wilde ik graag eens een kat zijn. Het grootste deel van de dag op een zijden kussentje in de zon liggen soezen en af en toe flink uithalen om aan te geven dat je er heus niet alleen voor de sier bent, leek mij misschien geen superieure manier van bestaan, maar toch wel een hoogstaande.
Maar nu ik het voortschrijdende inzicht der medische wetenschap heb aanvaard en minstens achttien uur per dag slaap, of tenminste dromerig op de bank lig, herroep ik mijn verlangen om eens een kat te zijn. Ik wil liever wél naar alle feestjes gaan en ook graag die deadline halen en meedoen aan dat spannende project in Cannes. Ik wil graag weer eens zonder duizelingen naar bed gaan.
Daar denken niet al mijn huisgenoten hetzelfde over.

Het is opmerkelijk welke aantrekkingskracht ik als -met hoofdpijn in bed liggende vrouw- op mijn geliefde uitoefen. Nog opvallender is het gedrag van onze rode kater. Aanvankelijk leek hij nogal geïrriteerd als ik midden op de dag languit op de bank ging liggen en hem tijdens zijn welverdiende middagdutje zo'n beetje aan de kant schoof. Dat veranderde toen hij het omgedraaide rollenspel zelf ook onder de knie kreeg. Sindsdien gaat hij op zulke momenten met een waakzame blik in zijn ogen op mijn bureaustoel zitten. Hij neemt de aldaar verrichte werkzaamheden van mijn studiogenoten minzaam waar totdat hij zich afwendt om semi-nonchalant zijn vacht wat te herschikken. Misschien is het lief bedoeld, maar het verontrust me. Ik ben zo eenvoudig te vervangen.
En soms letterde Frits Jonker mijn teksten dan.

...

Staart naar de blauwe lucht, liggend op de bank. Te lui om zelfs maar Asterix en de Intrigant uit te lezen. Te lui om bij Remco te informeren of hij de slag om Den Briel al gewonnen heeft. Vandaag begrijp ik wat men bedoelt met “rustig aan doen” 

... 

Uitslag
Een beetje nerveus stonden we in de kou voor de voormalige verpleeginrichting aan de Prinsengracht. Het was tien voor negen, Remco rookte een zenuwachtig sigaretje, een automobilist reed ons bijna omver. Binnen wachte ons een gedistingeerde nicht van een neuroloog met foto's (“Enorme hoevéélheid aan MB's hóór”) van mijn hersenen en grafiekjes van mijn golven.
Sinds ik op die avond van 15 februari na een half uur in een ambualnce eindelijk antwoord kon geven op de vraag: “Wat is je naam?” en later ook op “Weet je wat er gebeurd is?”, lijd ik aan hoofdpijnen en duizelingen. En angst. Dat je blijkbaar zomaar bewusteloos kunt raken, zelfs op zo'n banale plek als de Albert Heijn in de Javastraat.
Maar de neuroloog vond mijn foto's “práchtig” en mijn hersengolven rustig en ruisloos. Hij kon epilepsie niet geheel uitsluiten, dat zal de toekomst leren.
De meest waarschijnlijke verklaring echter, is zo voor de hand liggend dat ik er waarschijnlijk nóóit op gekomen zou zijn. Ik ben gevallen. Hard gevallen. Ik heb iets geraakt met mijn hoofd. Ik heb een hersenschudding.
De genezing is nabij, ik hoef alleen maar rustig aan te doen, op tijd naar bed, geen avondjes flink doorzuipen. De dokter zei bij het afscheid: “Ik heb wel het gevóél dat we jóú móéten àfremmen hóór.”
Omdat ik nu 's avonds niet mag zuipen schenk ik vanmiddag een glaasje, als we terug komen van het gemeentehuis en Remco twee stroken gaat inkten. Wees welkom. Ik heb een hersenschudding, JEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEH

...

De grijze lenteregensluier slaat om in ijzel als ik deur uit ga. Koude prikkels op een tergend heet hoofd. Een onmogelijke man fietst langs. De huisarts heeft een lijst met uitslagen. Mijn bloed verraadt een gebrek aan vitamine D. Er is te weinig zon geweest. Ik word verwezen naar een psycholoog. Met zonnebank. Regen Regen Regen. Niet goed.