donderdag 23 februari 2017

Luchtkastelen

Toen ik nog ziek was en soms weken achtereen naar het plafond van de slaapkamer staarde heb ik luchtkastelen gebouwd van de lichtvlekjes die voor mijn ogen dansten, als ik duizelig was of gewoon veel met mijn ogen knipperde omdat ik het ziek zijn als een uitgelezen kans zag om mijn wimperspieren te dresseren. Er was nauwelijks iets functioneel-middeleeuws aan mijn luchtkastelen, het waren meer praalpaleizen met hoge torenkamers om mijn wanen in op te sluiten achter ramen met roodomrande traliestaven.
Ik heb er wachters voor gezet, grote mooie mannen met warme stemmen die hun dagen doorbrachten met het declameren van Dantes verzen. Soms stond er iemand voor de poorten van mijn hel met een kopje kruidenthee. Dan moest ik één van mijn wachters aanwijzen, die de wanen even moest laten rusten, om af te dalen langs de lange trappen in de torens van mijn luchtkasteel, dat ik gebouwd had van de vlekken voor mijn ogen als ik duizelig was of gewoon veel met mijn ogen knipperde. De weg was lang en vol gevaar, want op de wenteltrappen woonden slangenkoppen en er was altijd de oneindige leegte die aan mijn wachters trok, maar uiteindelijk lukte het ze steeds vaker om bij die poort te komen en het geschenk van de bezoeker namens mij in ontvangst te nemen. “De kunst is om niet achterom te kijken”, fluisterde de theebrenger met zijn warme mannenstem, maar misschien heb ik dat erbij verzonnen.


Lettering en hand van Frits Jonker