Het blijkt dat ik vaak in wachtkamers van ziekenhuizen schrijf, maar soms doe ik het ook gewoon thuis.
Er is een bos hoewel ik vaak denk aan
de zee, is er een bos, een woud aan de rand van een beschaving, en in
die beschaving heb ik een gebouw van eindeloze gangen en hoge zalen
en wenteltraptorentjes bevaren.
Het kille buitenwereldlicht bekijkt me
door de ruiten.
In de vensterbank staat een kopje thee
agressief te stomen.
De boekenkast gaat gebukt onder rijen
pockets, vol achterhaalde essays van obscure filosofen.
Ik ben zo keurig verpakt in mijn
appartement.
Ik moet haast wel de huiskat zijn.
Illustratie door Maaike Hartjes. |
Die blik die je
me zojuist gaf
die hoort in een
kamer van een academisch ziekenhuis
als je in zo'n
onbeschadigbare stoel zit
met alleen een broek aan af te wachten
tot de verpleegkundige die je net heeft
afgesponsd
zich omdraait met je bovenkleren
en dat in plaats daarvan ik plots in je
kamer sta.
Dan mag je me met zo'n blik aankijken.
Je kunt niet hier, midden in het leven
terwijl je me passeert
in zo'n blauw gestreepte joggingbroek
van adidas
een beroep doen op mijn mededogen
Ik moet, geloof ik, in de kamer
hiernaast zijn,
bedoel ik maar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten